Hoogstamfruitbomen vormden eeuwenlang een vast onderdeel van de beplanting bij boerderijen en buitenplaatsen. Stond eertijds de opbrengst van fruit voorop, nu is de waarde eerder esthetisch van aard: in het voorjaar de uitbundige bloesem, in zomer en najaar de met vruchten beladen takken en in de winter het uitgesproken silhouet. Hoogstamfruitbomen zijn daarnaast voor vogels en andere diersoorten van belang als leefgebied en als voedselbron. Door hun markante karakter verhogen boomgaarden de belevingswaarde van het buitengebied voor bewoners en toeristen.
Geschiedenis
Tot halverwege de vorige eeuw zag je in de fruitteelt nog vrijwel uitsluitend hoog- en halfstambomen. Dat veranderde snel toen veredelaars er in slaagden een boomtype te ontwikkelen dat klein blijft als een struik: de laagstamfruitboom. Voor een fruitteler heeft dit type boom vele voordelen boven een hoogstamboom: makkelijker om te snoeien, te plukken, ziekten te bestrijden, grotere opbrengst per ha en ook nog eens veel sneller na het planten vruchtdragend, waardoor sneller kan worden geprofiteerd van nieuwe rassen.
Aangemoedigd door een rooipremie van de overheid, zijn daarom rond het midden van de vorige eeuw in korte tijd duizenden hectaren hoogstamboomgaarden gerooid. Veel van de hoogstamboomgaarden die zijn over gebleven, zijn verwaarloosd, omdat de opbrengst van het fruit niet meer opweegt tegen de kosten van het onderhoud en het plukken.
Als oude bomen niet worden onderhouden en tijdig worden vervangen zullen over een aantal jaren veel van die boomgaarden zijn verdwenen. Dat zou een ernstige verarming van het landschap zijn.